De verplichting tot klagen voor ondernemers

04 March 2009

In het handelsverkeer tussen bedrijven kan het voorkomen dat een geleverde prestatie niet voldoet aan de overeenkomst tussen partijen. Artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie als hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, hierover heeft geprotesteerd bij de schuldenaar. Het is dus belangrijk dat de schuldeiser tijdig actie onderneemt tegenover de schuldenaar.

Dit artikel behandelt de volgende vragen: (I) wanneer begint de termijn voor de klacht, (II) wat is een redelijke termijn om te klagen, (III) wat zijn de gevolgen als de schuldeiser niet (tijdig) klaagt en (IV) binnen welke termijn moet de schuldeiser een rechtsvordering instellen.

I Aanvang van de klachttermijn Volgens artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek moet de schuldeiser binnen redelijke tijd klagen nadat hij (i) het gebrek daadwerkelijk heeft ontdekt of (ii) redelijkerwijs had moeten ontdekken.

Het moment waarop een gebrek daadwerkelijk als ‘ontdekt’ moet worden beschouwd, is enigszins onzeker. Tjittes stelt dat:

“De enkele ontdekking van een gebrek betekent niet altijd automatisch dat er sprake is van een ondeugdelijke prestatie door de debiteur/verkoper, als het gebrek mogelijk andere oorzaken kan hebben dan het tekortschieten van de debiteur/verkoper. De maatstaf is of de koper met voldoende zekerheid ervan kon uitgaan dat de geleverde prestatie niet voldeed aan de overeenkomst.”

Zolang er onzekerheid bestaat over de mogelijke oorzaak van het gebrek, wordt het gebrek nog niet als ‘ontdekt’ beschouwd en begint de termijn nog niet te lopen. In dat geval begint de termijn pas te lopen wanneer nader onderzoek door een expert de definitieve oorzaak aan het licht brengt.

Naast het moment van daadwerkelijke ontdekking van het gebrek kan de klachttermijn ook beginnen op het moment dat de schuldeiser het gebrek redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval en kan afhankelijk zijn van factoren zoals de expertise van partijen, de aard van de geleverde zaak en of het gebrek pas aan het licht kwam tijdens het gebruik van de prestatie.

II Redelijke termijn Artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek vereist dat de schuldeiser binnen redelijke tijd moet klagen. De duur van deze termijn hangt af van de omstandigheden. Factoren zoals aard van de overeenkomst, aard van de prestatie, expertise van partijen en hun juridische kennis spelen hierbij een rol. In de rechtspraak wordt vaak een termijn van twee maanden gehanteerd, maar dit kan variëren afhankelijk van de situatie.

III Gevolgen van niet tijdig klagen Als de schuldeiser verzuimt om tijdig te klagen, verliest hij het recht op alle juridische vorderingen met betrekking tot de tekortkoming, zoals het recht op nakoming, schadevergoeding, ontbinding en dwaling. Als de schuldeiser desondanks een van deze vorderingen instelt of hierop verweer voert, zal de rechter de schuldeiser niet-ontvankelijk verklaren.

IV Verjaring Naast de klachttermijn moet de schuldeiser in sommige gevallen ook rekening houden met de verjaringstermijn voor het instellen van een juridische vordering om te voorkomen dat deze verjaart. Deze verjaringstermijn is twee jaar en begint nadat de klachten van de schuldeiser de andere partij hebben bereikt. Dit geldt niet voor alle overeenkomsten, maar specifiek voor bepaalde overeenkomsten zoals koop en aanneming van werk. Deze termijn is bedoeld om te voorkomen dat de verkoper jarenlang in onzekerheid verkeert over eventuele juridische stappen van de koper nadat deze de gebreken heeft gemeld.

Conclusie Het is essentieel dat een schuldeiser die te maken krijgt met een gebrekkig geleverde prestatie tijdig protesteert bij de schuldenaar. Als hij dit niet doet, verliest hij zijn recht op juridische vorderingen. Indien de schuldeiser wel tijdig klaagt, moet hij ook tijdig een juridische vordering instellen om zijn rechten te behouden.